Samenleving
|
Boekenbeursimpressies 2009-11-11
Basisovertuiging als cultureel paradigma 2009-10-17
Filistijnen - 2008-03-01
Egyptische mythologie - 2008-02-21
Collectief geheugen - 2007-12-17
Wat 'goed' is zullen we pas achteraf weten (misschien) - 2004-03-09
Cultuur - 2004-03-08
Collectieve gewenning - 6 juni 1994
Maatschappelijke positie - 22 februari 1994
Superkapitalisme - februari 1988
Geld - 27 februari 1988
Het drugsprobleem van de samenleving - 26 mei 1986
De band met de (voor)ouders, ons erfgoed - 17 februari 1986
Het kastenprincipe in het Westen
Gelijkheid - 20 april 1980
Eindtijd - 20 september 1979
Drukte - 28 februari 1979
Winter - 22 januari 1979
Woorden - 10 januari 1979
Spel - 30 december 1978
Communicatie - 24 december 1978
Conflict - 19 december 1978
Kritiek - 15 december 1978
Dreigende massahysterie en woelige tijden - 1978-03-16
|
TOP |
Dreigende massahysterie en woelige tijden - 1978-03-16
Het is de hoogste tijd dat de meerderheid van de mensen die tegenwoordig leven ontspannen raken.
Het begint erg op te vallen, hoe de meeste mensen tegenwoordig de kritische spanningsdrempel bereiken. Dat is de drempel waar het incasseringsvermogen verzadigd is en waar de opgekropte spanning plots en massaal naar buiten kan keren.
Deze psycho-sociale grenstoestand wordt gekenmerkt door een heropflakkering van de gevoeligheid, en een aanslepende geïrriteerdheid. Rajas staat op het punt Tamas te doorbreken. Wanneer dit op grote schaal op veel plaatsen tegelijk gebeurt wordt het de grootste chaos.
Steeds meer worden de bestaande wetten, afspraken en reglementen op alle gebied massaal overtreden, zowel in het verkeer als in de omgang als in de handel als in het werkmilieu enz. enz.
Deze toestand wordt een bedreiging voor alle gevestigde structuren en verworvenheden. Er is inflatie op alle gebied en de laatste zekerheden zijn erdoor aangetast en staan op springen, het politiek gezag en de landsverdediging incluis.
Wanneer de opgekropte rage tot uitbarsting komt zal er zich massale verwarring, verwildering en vernieling manifesteren. Er zal ongerichte strijd en bloedvergieten zijn in een apocalyptisch tafereel.
Waarschijnlijk zullen we dit alles binnen afzienbare tijd moeten doormaken en misschien overleven.
Copyright © Ben Pirard - 1978
|
TOP |
KRITIEK - 15 december 1978
We beleven nu een periode waarin zowat iedereen kritiek heeft op iedereen en op alles.
Iedereen klaagt over alles en nog wat en op allerlei manieren.
Eén van die manieren is de geschreven en gesproken 'pers'.
Dit algemeen geweeklaag, dat soms de vorm van een harde polemiek aanneemt in de trant van "wie kan er nu het best klagen, wie kan er het best en het meest problemen aanhalen, beschrijven en vergelijken ", schijnt slechts de oppervlakkige component te zijn van de algemene revolutie, het zuiveringsproces dat aan de basis ligt en dat blijkbaar verdere groei moet toelaten, verdere evolutie, toename in bewustzijn.
De collectieve zelfmoord van zowat 900 mensen in Guyana was een orgelpunt in de agitatie, waar iedereen even bleef bij stilstaan.
Deze gebeurtenis weerklonk als een waarschuwingsschot in de verte.
Het is de instinctmatige reflex van nerveuze naturen om onmiddellijk in het wilde weg te gaan vuren van schrik.
Zo zagen we dat zowat iedere krant, tijdschrift of zender kritiek had op dit gebeuren.
De zelfmoordenaars werden spoedig overal aangeklaagd door degenen die bang zijn voor de dood. Een dode klager is weinig renderend. Het is gemakkelijker iemand aanklagen die duidelijker reageert of tenminste verondersteld wordt zo te doen, een levende dus. Bovendien geeft het op het eerste zicht meer voldoening zijn aanklacht te richten op een overlevende die enige gelijkenis vertoont met de overledene.
Nu is het toevallig zo dat in deze kritische tijd er nogal wat van die levenden zijn die op het eerste zicht, en misschien ook op een tweede en derde zicht, heel wat gelijkenis vertonen met die doden van Guyana.
Wanneer men opschrikt van een plots geluid, dan zoekt men dadelijk naar wat verdacht lijkt in de omgeving, vooral als men met angst en schuld beladen is.
En zo zagen we dan hoe de pers begon antwoordsalvo's af te vuren op wat lang geen windmolens meer zijn. De hele alternatieve winkel kwam aan de beurt. Alles wat enigszins buiten de ongeschreven wet van de institutie valt, en dat is duidelijk meer dan de institutie zelf, werd plots verdacht.
Als ik niet beter wist zou ik zeggen: de institutie kreeg weer een aanval van paranoia.
De pers, het spreekorgaan bij uitstek van deze kritische tijd, begon een uitgebreide analyse van het 'probleem' van het 'alternatieve'. Dit probleem behelst alles wat met natuurlijk leven, gezond voedsel, meditatie, psychotherapie zelfs, heeft te maken en ook met allerlei nieuw opgekomen levens- en geloofswijzen, om van de denkwijzen maar niet te spreken.
Al deze problemen van de gevestigde orde dus werden kritisch onderzocht.
Zo kwam aan het licht dat (hoe kon het anders) al de initiatiefnemers van het alternatieve grof geld verdienen. Reken dus maar dat dit dan ook hun enige drijfveer is. Idealisten leven immers zonder geld, nietwaar.
Verder bleek het dat al die nieuwe strekkingen zich verenigden in 'sekten'. Daar moet ieder individu voor oppassen. Want tegen een sekte valt niets te beginnen, als men niet gegroepeerd is…
Ook wordt er in al die sekten aan indoctrinatie gedaan. Eén heeft het er voor het zeggen en wat hij zegt wordt zolang herhaald tot al de anderen hetzelfde zeggen.
Tegenspraak wordt niet geduld. Wie in een sekte tegenspreekt wordt ofwel met uitbanning bedreigd, ofwel krijgt hij wat hersenspoelingen, tot hij niet meer tegenspreekt.
Tot zover dus ongeveer de weergave van 'het probleem van de nieuwe sekten' in het tijdschrift "De Spectator".
Wat mij hierin spectaculair voorkomt is dat o.m. deze vier bezwaren tegen het 'alternatieve', namelijk: geldbezit, groepsvorming als 'sekte', indoctrinatie en intimidatie, met name worden genoemd en gehanteerd tegen een aantal nog niet geïnstitutionaliseerde groeperingen en bewegingen, waarvan het redelijk aanneembaar is dat zij zich niet kunnen of willen wreken tegen dergelijke ijle beschuldigingen.
Het verbaast mij dat we al zover zijn dat we deze symptomen, waarvan de meeste naar zwakheid wijzen, al kunnen op een rij zetten, en testen op een aantal proeforganisaties.
De volgende stap zal zijn: ze toepassen op onze oude, geïnstitutionaliseerde samenleving, die het einde van haar rijk nabij weet.
Copyright © Ben Pirard - 15 december 1978
|
TOP |
CONFLICT - 19 december 1978
Misschien moest ik wat minder weeklagen over de beschaving van het avondland.
Misschien wat naar het positieve erin zoeken.
Maar waar is die ondubbelzinnige lijn die mijn bestaan moet richten?
Waar is die zinvolle verrichting die mijn bestaan vervulling kan schenken?
Is onze beschaving, onze cultuur, zo verzinnebeeld geraakt, dat ik in haar beeld de zin ontbeer?
Is het leven volgens haar diepzinnige waarden zo kunstzinnig dat het aan de meesten ontglipt?
Ik, in ieder geval, vind evenmin de draad die duizenden zoeken in onze hedendaagse levenswijze en -wijsheid.
En wat erin de draad, het richtsnoer, schijnt weer te geven, is zelf een eindloos kluwen voor mij.
Copyright © Ben Pirard - 19 december 1978
|
TOP |
COMMUNICATIE - 24 december 1978
De wet van de communicerende vaten is bij uitbreiding inderdaad ook op mensen toepasbaar.
De druk in elk van ons aanwezig bepaalt onze graad van agitatie, van excitatie eventueel.
Daar zijn minima en maxima, met ertussen de optima. De drie soorten staan in relatie tot de omgeving. De twee extremen ('under-load-stres's en 'over-load-stress') verhinderen optimale functionering.
De druk binnen het individu aanwezig die bepaalt in hoeverre hij actief is komt overeen met zijn energetische geladenheid, dynamische component van de KPM (persoonlijkheidsstrucuur) dus.
Dat betekent dat de drie drempelwaarden hier van belang zijn.
In deze tijd is er blijkbaar veel spraak van ENG boven de 3de drempelwaarde, die aanleg van irrationele MKS tot gevolg heeft (wildgroei?).
Als de spanning binnen het individu een functie is van zijn dynamische component, dan wil dat zeggen dat de innerlijke spanning (en ook de subjectieve ervaring ervan) schommelt volgens toevoer en afvoer verhouding van de inwendige energie.
Aan toevoer ontbreekt het meestal niet. Wanneer vele mensen klagen van overspannenheid (en alle gevolgen van dien) dan is het omdat hun energieafvoer beperkt is. Zo functioneert men op een te hoog spanningsniveau, met als gevolg het risico voor meer MKS boven DW3.
Deze irrationele banen zijn er niet naar om ENG afvoer naar de motorische pool te versnellen, zodat ook daar ENG KPX ontstaan die spanning weer zullen stockeren. Bij de minste gelegenheid zullen hoeveelheden van die energie in de totale actieve voorraad gelost worden, zodat daarmee de kans op MKS boven DW3 opnieuw vergroot is.
Hiermee lijkt een omgekeerde vicieuze cirkel gesloten, want intussen komt de grote energievoorraad van het milieu de individuele nog vergroten. Eerder dan in een vicieuze cirkel zit men zo dus in een draaikolk.
Tegen de versnelling van de aldus ontstane spanningstoename helpt uiteraard geen bijkomende energie van dezelfde orde.
Er zijn twee remedies. De eerste bestaat erin de activeringsenergietoevoer af te snijden of merkelijk te doen dalen, door het individu uit zijn druk milieu te onttrekken, en hem door eenvoudige, liefst reeds gekende of anders gemakkelijk aan te leren, handelingen zijn overtollige energie te doen kwijtraken tot hij op een lager peil van spanning komt.
Het is dan noodzakelijk hem op dat peil de nodige motorische kenniscomplexen te bezorgen die de overtollige energie systematisch kunnen snel wegzuigen, wanneer hij weer in zijn druk milieu terugkeert.
De tweede oplossing is eenvoudiger. Ze laat de persoon toe ter plaatse te blijven en op elke gewenste tijd zijn energiepeil te laten dalen, inclusief de voorraden der ENG KPX ('stress-knopen') door, waarschijnlijk via het autonoom systeem, de BSS ENG zelf naar beneden te halen.
Toegang tot het autonoom systeem wordt dan waarschijnlijk door specifieke vibraties verkregen, die als een woordklank of 'mantra' worden toegediend in een sfeer waarin men ervoor ontvankelijk is.
Wat verder de mechaniek van die druktoestanden betreft:
Het is duidelijk dat een bepaalde inwendige druk noodzakelijk is om aan een bepaalde (toenemende) uitwendige druk te weerstaan.
De weerstandskracht van die innerlijke druk hangt af van zijn spreiding, dus van de vorm en densiteit van de KPM (persoonlijkheidsstrucuur) . Op dat punt gedraagt de persoonlijkheidsstructuur zich precies als een lichaam in een vloeistof (energiefluidum).
Wanneer twee KPM (persoonlijkheidsstrucuur) met groot spanningverschil in contact komen gebeurt er gemakkelijk een ontlading in de richting van de minst weerstand biedende (laagste druk) op dat ogenblik. Communicatie gaat mee in die richting.
De irrationele ontlading van de eerste (onder- overdruk) zal dan de nodige energie leveren waardoor de tweede MKS-en tussen DW2 en DW3 kan aanleggen (een evenwichtig leerproces). Bovendien vergroot de kans dat de eerste, bij een eventuele daling van zijn ENG +DW3 tot daaronder, eveneens meer evenwichtige leerpatronen zal aanleggen.
Het collectieve resultaat is harmonisering van de samenleving, wanneer voldoende onder de hoge energiedrempels wordt gedaald (transcenderen).
Copyright © Ben Pirard - 24 december 1978
|
TOP |
SPEL - 30 december 1978
Toen we nog veel jonger waren dan we nu zijn, vonden we het plezierig om te spelen.
Het meest sublieme was eigenlijk het vinden van nieuwe spelletjes, die steeds weer onverwachte toepassingen bleven opleveren.
Uiteindelijk zochten we het onuitputtelijke.
Omdat onze kinderspelen dat nooit waren, moesten we wel nieuwe reglementen bij uitvinden.
Zo raakten we wel eens in heftige discussie, en zelfs handgemeen, over de kwestie of een bepaalde regel nu wel of niet in die situatie mocht ter rechtvaardiging ingeroepen worden.
Wanneer het te heet werd dan was moeder daar meestal net op tijd om tot matiging aan te manen en, als dat een paar keer mislukt bleek, dan dreigde zij soms ons alles af te nemen, "dan was het gedaan met spelen".
Wanneer dat dan af en toe werkelijkheid werd, dan stonden we zeer plots ontnuchterd weer met de beide voeten in de realiteit, op onszelf geworpen.
Het ultieme reglement bleek dus te zijn: zulkdanige spelregels ontwerpen, dat hun toepassing onuitputtelijk bleef, maar tegelijk zichzelf niet in die mate te verliezen in oplaaiende discussies daarover, dat men vergat "dat het tenslotte maar een spel was".
Die tweeledige uitdaging van onuitputtelijke creativiteit in onwankelbare afstandelijkheid blijkt ook nu nog geldig in het leven van alledag. Dit leven is erg als een spel, met zijn dubbele uitdaging.
Als we vergeten of even uit het oog verliezen dat het leven inderdaad een spel is, betekent dit dat we op het punt van de afstandelijkheid hebben verloren. De kans is dan groot dat we manu militari tot de realiteit worden teruggebracht.
In deze tijden van overdreven excitatie en agitatie lijkt het gebrek aan afstandelijkheid, aan werkelijkheidszin, een collectief tekort. Het overhands toenemend gekrakeel over toepasselijkheid van allerlei minder of meer zinvolle reglementen en wetjes is een teken aan de wand. De spelers zijn vast gestrikt in het net van hun eigen spel. Ze hebben daarmee ook de zin verloren. De intelligentie waarvan het spel moet getuigen wordt zwaar op de proef gesteld en misschien zal het hele spel worden in de steek gelaten voor een nieuw, intelligenter, briljanter spel, met grotere toepassingsmogelijkheden, maar dat ook een ruimer bevattingsvermogen vanwege de spelers zal vergen.
Het toenemend geredetwist, kriskras in alle richtingen, binnen de gemeenschappen over de toepasselijkheid van allerlei vormen van gedrag op bestaande of nog bij te maken regels en wetten lijkt sterk op het tergend geruzie tussen vermoeide en geïrriteerde kinderen, die al te lang hetzelfde spel hebben gespeeld. Het is meer dan louter de gefrustreerde reactie van de enkeling die na het spel ook zijn temperament verliest.
Hier is het spel zelf aan de beurt om te tonen of het de tweeledige uitdaging kan weerstaan. En het lijkt er sterk op dat de zogenaamde spelers van het spel op dit kosmische niveau slechts figuranten zijn, die hulpeloos met het spel mee dreigen te verdwijnen, omdat zij te weinig afstandelijk zijn gebleven, te klein.
Copyright © Ben Pirard - 30 december 1978
|
TOP |
WOORDEN - 10 januari 1979
Wij leven in een maatschappij van woorden, om niet te zeggen wij leven in woorden, en bovendien nog in de zeer grove oppervlakkige betekenis van die woorden.
De meesten van ons drukken zich meestal uit met woorden.
Het spraakcentrum in onze hersenen moet dus een relatief groot deel innemen van het ontwikkelde motorisch gedeelte. We moeten blijkbaar echt spreken van het spraakcomplex, dat wij allen gemeen hebben.
De Navaho Indianen verwijten de blanken dat zij teveel spreken, "ook wanneer ze zingen"…
Geen wonder dat de stilte zo'n schaarse toestand voor ons is geworden. Geen wonder ook dat TM langs de klank van een woord functioneert. En geen wonder dat de meesten bang zijn voor de stilte en daarom misschien o.m. ook voor iets als TM.
Wij hebben onszelf zozeer in dit spraakcomplex teruggetrokken, dat al de rest ons eerder vreemd is, zodat we ook onszelf tot vreemden werden.
Het spraakcomplex dat functioneel slechts een instrument in onze KPM (persoonlijkheidsstrucuur) is, is zo dens dat het bijna alle energie naar zich toe zuigt, zodat de concentratie aan bewustzijn bijna voortdurend daar het hoogst is, zelfs zo dat de top, de 'ik', van de reële KPM (persoonlijkheidsstrucuur) in dat complex ligt.
Dit laatste betekent dat wij ons mogelijk zo slecht kunnen volledig ontspannen (bewustzijnsverruiming, energiespreiding over de hele KPM), omdat de proportie te veel in het voordeel van het spraakcomplex is.
In dit complex ligt zowat alle kennis die we aanwenden onder het wakend oog van de eigen naam geborgen. Bovendien is ons artificieel milieu buiten ons daar op voortgebouwd.
De verbale maatschappijvorm heeft inderdaad ingang tot ons via onze eigen naam. En zoals professor Steven De Batselier zegt, wordt langs daar van kindsbeen af ons hele wezen ingesnoerd, beperkt.
Onze hersenen zijn nochtans groot, in verhouding tot het kleine eenzijdige spraakcentrum. Er is plaats genoeg voor niet-verbale informatie, kennis en vaardigheid.
Maar de input is zelf eenzijdig gemonopoliseerd door de verbaal beperkte maatschappij.
Zo'n vicieuze cirkel kan men enkel transcenderen…
Copyright © Ben Pirard - 10 januari 1979
|
TOP |
WINTER - 22 januari 1979
Het lijkt erop dat de natuur ons nu gaat manieren leren, alsof hij ons aan het verstand wil brengen dat we het veel rustiger aan moeten doen.
Deze boodschap van de natuur, die ons de noodzaak van rust voorschrijft, wordt ons in een taal gebracht die we eigenlijk goed moesten verstaan: we ondervinden het fysisch aan het materiele lijf.
Eerst kregen we een onverwachte lading sneeuw, die alles wat mechanisch voortbeweegt immobiliseerde. Dit gebeurde op een weekend, wanneer zowat iedereen dus vrijaf heeft. Toch werd er over geweeklaagd alsof een laag sneeuw in de winter iets ongehoord zou zijn dat tegen alle maatschappelijke afspraken indruist. Dagen lang werd in kranten en radio en TV over niets anders dan de boze sneeuw gesproken.
Tenslotte verscheen dan toch hier en daar een poging tot het maken van een sneeuwman. Meestal zeer brute vereenvoudigde en scheve exemplaren.
Al het voorradige zout werd op de wegen gestort. De mechanische maatschappij wou niet rusten.
Nieuwe poging van de natuur: onderkoelde regen.
Nu werd extra zout vanuit Italië besteld en over de wegen gegoten.
De natuur antwoord met temperatuur iets boven nul en bakken regen, zodat ook het laatste zout wegspoelt, en dan weer vriezen, zodat ook te voet te gevaarlijk wordt.
Er wordt nog wat resterend zout gestrooid en nu ook zand.
De natuur antwoordt met een volle dag mist en alles valt stil.
Maar na de mist beweegt alles weer op hoog toerental. Nu is het buitenoppervlak van het wegdek en de startbanen gebarsten. De gaten worden gauw toe gegoten met asfalt…
Wat zal het volgende zijn? Overstroming door de dooi?
Copyright © Ben Pirard - 22 januari 1979
|
TOP |
DRUKTE - 28 februari 1979
Bij iedere nieuwe temperatuursdaling van het herhaald winteroffensief dat tot deze week duurde vermeerderde de sociale kalmte.
Ik kan mij voorstellen dat de lente bezorgd is om zich te doen voelen.
Copyright © Ben Pirard - 28 februari 1979
|
TOP |
EINDTIJD - 20 september 1979
Allerlei tekens wijzen er steeds duidelijker op dat we een zg. eindtijd tegemoet gaan, en er ons zelfs al in bevinden. Wat is een eindtijd? Dat is een tijd die naar zijn einde loopt, omdat hij oplost in de eeuwige tijdloosheid.
Het oneindige wordt weer ontmaskerd zoals het in wezen is en werpt zijn beperking af.
Zoals onze beperkende zintuigen concentratiepunten zijn van de informatie die overal aanwezig is, zo is de tijd een concentratie van eeuwigheid. Wanneer we de beperking van onze zintuigen transcenderen nemen we meer waar. Wanneer we de tijd transcenderen, worden we meer herenigd met de oneindigheid.
De processen aan de beperkte tijdelijke oppervlakte van het bestaan lijken meer en meer een eigen leven te leiden. Het wordt duidelijker dat een schijnbare horizontale ontwikkeling zinloos is en dat de ware evolutie horizontaal wordt uitgebreid maar verticaal haar zin heeft.
Het louter horizontaal verbanden zoeken leidt nergens toe; door zo te doen wordt men alleen maar meegesleurd in de wilde branding. Het verband tussen de golftoppen aan de oppervlakte is veel dieper te zoeken. Bepaalde verschijnselen aan de oppervlakte kunnen daar los van mekaar lijken, maar intussen meer in de diepte een nauw verband hebben, terwijl andersom een aantal samengaande symptomen alleen maar uit de verte met elkaar te maken hebben.
De verbanden die de wetenschap meestal meent te zien, situeren zich hoofdzakelijk in één vlak. Een dieper, wijzer en vollediger inzicht ziet verbanden tussen verschillende vlakken of niveaus, hoe deze in elkaar over gaan, uitdrukking van elkaar en van hetzelfde diepere zijn.
Deze diepere niveaus worden nu geleidelijk zichtbaar. En dat brengt nu juist een aantal mensen tijdelijk of langer in de war.
Het zogenaamd verloren gaan van vroegere waarden wijst op het zichtbaar worden van de bestaande contradicties tussen het meer oppervlakkige en een iets dieper bestaansniveau dat er de basis van is.
Deze contradicties zijn fouten in de verticale opbouw van onze wereld. Om ze te herstellen moet eerst delen van de bovenbouw afgesmeten worden, hetgeen een tijdelijke chaos lijkt te scheppen. Maar dit is nodig om het bouwwerk integraal te restaureren.
Wanneer alle lagen van de schepping foutloos op elkaar afgestemd zijn, kunnen we ongehinderd in al deze lagen leven en van het geheel genieten.
Als wij in een zg. eindtijd lijken te leven is dit een duidelijke aanwijzing van de noodzaak van die veranderingen, want dan zijn wij duidelijk beperkt tot deze smalle oppervlaktelaag (eindlaag) van de schepping die op zichzelf en in haar geheel eindeloos is.
Wanneer we de gebeurtenissen op zichzelf binnen hun beperkte laag van de schepping situeren, dan leven we inderdaad in een eindtijd. Als er voor ons niets anders bestaat dan deze oppervlakkige wereld in beroering, dan is het einde niet ver meer.
Maar voor wie deze laag slechts de buitenste schil is van een expanderend wezen, betekent het barsten en afbrokkelen aan de oppervlakte een verademing, de eerste tastbare tekenen van bevrijding. Daar lost de tijd weer op in tijdloosheid.
Deze twee diametrale, maar elkaar aanvullende, standpunten tegenover de komende ingrijpende gebeurtenissen, zullen zeker het mensdom globaal in twee kampen verdelen. En ook zullen velen inwendig verdeeld raken door die twee visies.
De 'horizontalen' zullen naar 'schuldigen' zoeken, de 'verticalen' naar 'slachtoffers' die nog te redden zijn. De laatste 'overlevenden' zullen enkel 'verticalen' zijn.
Copyright © Ben Pirard - 20 september 1979
|
TOP |
GELIJKHEID - 20 april 1980
Dat alle mensen in de kern vrij zijn, dat ze in principe gelijk zijn en eigenlijk broeders, lijdt geen twijfel. Maar deze principiële hoedanigheden moeten op hun juiste niveau geplaatst worden.
Zo kan men niet zeggen dat alle mensen gelijk moeten zijn, als men niet eerst zegt gelijk aan wat of wie. Wel zijn allen gelijkwaardig. Maar dit betekent niet dat niet elkeen een eigen plaats kan innemen in een desnoods gelaagde maatschappelijke orde.
Het streven naar gelijkheid aan elkaar, zonder de oorsprong van deze gelijkheid in stand te houden, heeft tot een bijna catastrofale nivellering geleid. Maar het natuurlijk principe van fundamentele gelijkheid en differentiatie naar de oppervlakte heeft deze catastrofe voorkomen.
Want onder de oppervlakte van deze pseudo-gelijkheid mantel heeft zich een nieuwe maatschappij gestructureerd, die de oude als een versleten velletje heeft afgeworpen, maar zelf er een bijna identieke kopij van was. De oude standen werden ontbonden en nieuwe kwamen aan de oppervlakte.
De aristocratie van barons, hertogen, graven enzovoort werd een aristocratie van burgemeesters, gouverneurs, senatoren enzovoort of van bureauchefs, directeurs en PDG's.
De oude godsdienstdwang werd gesubstitueerd door een nieuwe wetenschappelijke discipline. De biechtvader werd de dokter of psychiater, de communie werd vervangen door de pil.
Het wezenlijk verschil tussen deze maatschappij en die van een paar eeuwen geleden is ten eerste haar differentiatie (tot in het absurde toe) en ten tweede haar dynamiek.
Maar het blijkt dat de natuur een verborgen blauwdruk in zich draagt die zij op eender welke wijze tot uitdrukking brengt.
In deze blauwdruk kunnen wij blijkbaar de hiërarchische structuur herkennen. De menselijke samenleving is een complexe weergave van het menselijk lichaam, en dit is er één van de menselijke cel. En de cel is een weergave van de oercel, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van haar heer en meester, haar eigen Schepper.
Copyright © Ben Pirard - 20 april 1980
|
TOP |
HET KASTENPRINCIPE IN HET WESTEN
(uit te werken)
Ook bij ons is het principe geldig dat er een beperkt aantal mensentypes zijn en dat die elk het best functioneren in een bepaald type activiteit, tot heil en glorie van zichzelf en van de samenleving als geheel.
Deze mensentypes zijn het best te onderscheiden naar het deel of de functie van hun lichaam dat hun activiteiten van nature, vanuit hun aard of karakter, domineert: het hoofd, de spieren, de ingewanden etc. Zo'n indeling is al in een vorige eeuw met succes door iemand opgesteld.
We kunnen ook min of meer andersom tewerk gaan om deze types te vinden en beginnen bij de types van beroepsbezigheden. We krijgen dan een zekere geleding van de maatschappij te zien, die op verschillende niveaus doorloopt (van meer concreet fysisch tot abstract geestelijk).
Of iedereen daarin op zijn plaats zit is zeer de vraag, maar er is alvast deze tendens van de samenleving als geheel tot geleding.
En typerend aan die geledingen is dat de ene inderdaad niet of nauwelijks kan instaan voor de andere. Dat ze alle min of meer voor zichzelf instaan en voor het geheel.
Niet elk beroep vormt een kaste in ons systeem.
Maar elke kaste herbergt een verzameling soms tamelijk onderscheiden beroepen, maar die toch iets gemeen hebben.
Deze 'kasten' kunnen we het best aanduiden met de naam van het object waar ze mee te maken hebben. Dan krijgen we vooral de volgende beroepsclusters: landbouw, nijverheid, handel, wetenschap, verzorging, diensten, kunst, veiligheid…
Al deze bezigheden bestaan op grote of op kleinere schaal, maken al dan niet gebruik van moderne technieken, van geld, van politiek…
En heel vaak worden ze door elkaar gehaald door personen die niet op hun plaats zitten…
Copyright © Ben Pirard - 1980
|
TOP |
DE BAND MET DE (VOOR)OUDERS, ONS ERFGOED - 17 februari 1986
(uit te werken)
Er zijn veel dingen waarvan wij onbewust gebruik maken, en die geen van ons heeft ontdekt of ontwikkeld, maar die we geruisloos van onze voorouders hebben overgeërfd.
Bijvoorbeeld onze steden. Met de oude gebouwen erin, het grondplan, de leidingen, af- en aanvoerkanalen, de verbindingswegen. Bijvoorbeeld een heel spoorwegsysteem met van alles erop en eraan. Bijvoorbeeld een oninventariseerbaar assortiment aan cultuurgewassen en zaden.
Stel u voor dat dit in een catastrofe plots verloren ging. Hoelang zou het dan duren, hoeveel generaties, geduld, liefde en toewijding om van originele wilde planten opnieuw bruikbare groenten te kweken.
Wij zijn te zeer vervreemd van onze eigen afstamming. De leeftijdscategorieën zijn uiteengerafeld en de generatiekloof is een leegte. Daardoor is er veel van onze inwendige cultuur verloren gegaan, omdat het op een ogenblik niet werd overgeleverd. Daarom mankeren wij collectief een belangrijk stuk 'programmatuur' en we weten uiteraard niet wat we missen, maar merken ex absurdo dat we intussen wel iets fundamenteels tekort komen.
Uiterlijk zie je geen verschil, maar de huidige generaties, losgeslagen van hun traditie, missen levensnoodzakelijke cultuur.
Om die kloof te overbruggen is een houding van enige aandacht en respect voor de ouderen, de ouders en de voorouders heilzaam. Het hoeft niet tot voorouderverering te komen, maar voorouderbewustzijn mag toch wel.
Copyright © Ben Pirard - 17 februari 1986
|
TOP |
HET DRUGSPROBLEEM VAN DE SAMENLEVING - 26 mei 1986
In een uitzending op TV onlangs werd het probleem van drugverslaafden besproken en bekeken. Ofschoon de meeste van hen er, uiterlijk, vrij goed uitzagen, hadden ze allemaal zware moeilijkheden aan de hand, waardoor ze ervan overtuigd raakten dat ze die drugs moesten laten.
Het viel mij op dat zowel de reporters als de ondervraagden zich eigenlijk niet bewust bleken te zijn van de diepe toedracht van hun problemen. Het werd als een probleem beschouwd dat de 'junks' van familie en kennissen vervreemdden, dat zij om aan geld voor nieuwe drugs te geraken gingen stelen, daardoor met de politie te maken kregen, dat zij vanwege werkloosheid en geldnood voor het kopen van drugs in steeds grotere materiële en geldelijke nood raakten, en dat sommigen teneinde raad zichzelf het leven benamen.
Wat mij ook opviel was dat deze hele stoet van problemen geen rechtstreeks gevolg is van het nemen van drugs als zodanig, maar wel van de botsing die deze gewoonte met de maatschappij oplevert.
Al de genoemde problemen waren eerder een gevolg van tekort aan drugs dan van drugs zelf.
Natuurlijk is het zo dat deze drugs het zenuwstelsel langzaam ondermijnen en daarmee de hele persoon, geestelijk en lichamelijk.
Maar waarom mensen er zich toe overgeven en waarom precies andere mensen hen daarvan willen weerhouden is niet onderzocht.
Het moet zijn dat de mensen die er zich aan begeven een vaag voorgevoel hebben van een betere toestand en dat degenen die er tegen zijn (doorgaans de gevestigde materiële orde) het vermoeden hebben dat die toestand de orde, hùn orde, verstoort. De twee partijen, want dat zijn het toch wel, hebben duidelijk een tegenovergestelde opvatting omtrent de bestaande maatschappelijke orde, zij het vaak onuitgesproken, maar enkel pragmatisch.
De één wil uit deze materiële beslommeringen ontsnappen. De ander wil ze in stand houden en er desnoods hard aan werken in de hoop ze te verbeteren. Maar noch de één noch de ander wordt in zijn hoop gestaafd.
Want de junk eindigt in een onoverzichtelijke miserie van materiële beslommeringen, die hem schrijnend voorkomen en de onbegrijpende of ontmoedigde agent van de anti-drug brigade dient zonder beter weten een maatschappelijke structuur die haar materiële beslommeringen evenmin opgelost krijgt, of zelfs maar overzien.
Waar ligt dan de knoop in deze zaak?
De knoop ligt zoals altijd in onbegrip en onwetendheid op diepere gronden.
Geen van beide partijen weet de waarde van innerlijke ervaringen met de wereld in overeenstemming te brengen of omgekeerd.
Voor de anti-drug agent zijn ze waardeloos en zeker verwaarloosbaar in vergelijking tot de materiële pijn die de botsing met de maatschappij erdoor teweegbrengt of zelfs in vergelijking tot de mogelijkheid tot materieel genot die hij zelf blijft najagen.
En voor de junk is het hebben van innerlijke ervaringen niet betekenisvoller dan het tijdelijk ontsnappen aan het pijnlijk verkrampt bewustzijn waarmee de verdoofde 'anti' heeft leren leven in eindeloze hoop op beterschap.
De junk en de anti-junk zijn duidelijk geen van beide klaar voor het fenomeen van innerlijke ervaring.
Het zenuwstelsel van degene, de mens, die niet opgevoed is in innerlijke zaken, die alleen werd opgeleid tot naar de buitenwereld gerichte vlijt, is niet ontwikkeld. Deze mens is niet gecultiveerd als mens. Hij kent of ervaart de diepere gronden van de schepping, van hemzelf, noch zichzelf.
Al naargelang de toevallige omstandigheden van zijn materieel lot zal deze mens hetzij naar drugs grijpen om toch maar iets van de instinctief aangevoelde mogelijkheden in zichzelf te ervaren, hetzij drugs verbieden omdat hij instinctief aanvoelt dat het openen van de innerlijke dimensie de uiterlijke materiële (wan)"orde" zal veranderen.
Het gebrek aan kennis van zichzelf, van innerlijke rust, stilte, vrede en van de interne werking van de basis der dingen is analoog en oorzakelijk verbonden aan het gebrekkig ontwikkelde noodrijpe maar niet volwassen zenuwstelsel van de onderontwikkelde mens, dat tekort schiet in het zelf leveren van de juiste chemische bestanddelen, waardoor die diepe fundamentele zelfkennis tot onbeperkte voldoening van het individu in stand kan blijven.
Bij gebrek aan de juiste bouw- en voedingsstoffen zoekt een organisme daarnaar in de omgeving. En wanneer het ze niet vindt zal het iets tot zich nemen dat erop lijkt: drugs bijvoorbeeld.
Maar door dit te doen wordt dat reeds onderontwikkelde organisme nog lui ook en misvormd. Het zich ontwikkelend organisme is als een schoolkind dat proeven moet maken, ze zelf oplossen. Wanneer men het de uitkomsten voorzegt leert het niets, en wanneer men bovendien maar bij benadering juiste oplossingen voorzegt raakt het helemaal in de war, in de knoop met zichzelf.
De oplossing van die knoop ligt in het opvoeden, heropvoeden, rehabiliteren, in een holistische benaderingswijze waarin dus zowel de ervaring van het innerlijke als die van het uiterlijke gelijkmatig en onpartijdig aan bod worden gelaten. Dan voorkomt men die vroege explosie van het individu tot een binnenstebuiten gekeerd wezen, en ook de implosie van sommige andere autistisch ingestelde naturen, twee extremen die mekaar niet aanvullen, noch begrijpen.
Die holistische benaderingswijze vinden we in het systeem van Karma Yoga waaruit Maharishi zijn leer van afwisseling van rust (Yoga, TM) en activiteit (Karma) puurt. Met die balans volkomen in evenwicht van in het begin ontwikkelt het individu een steeds ruimer bereik in beide richtingen: naar binnen én naar buiten, in het geestelijke én in de wereld, in rust én in actie.
En de cadans van die ontwikkeling wordt aangegeven door de ontplooiing van alle mogelijkheden van het zenuwstelsel in al zijn geledingen. Wanneer een zenuwstelsel alle stappen van zijn evolutie heeft doorlopen en volkomen rijp is, dan biedt het ongeziene mogelijkheden. En wat belangrijkst is: dan houdt het zichzelf veilig in stand in alle omstandigheden.
Het is niet van omstandigheden afhankelijk in zijn bestaan, maar schept zelf zijn eigen gunstige omstandigheden, wanneer de hoogste bewustzijnstoestand erdoor is bereikt ("Brahman-consciousness").
Het zenuwstelsel is een noodzakelijk instrument in de ontplooiing van een individu. Het moet met inzicht en omzichtig behandeld worden. Het heeft van nature een zekere flexibiliteit, en naarmate het ontwikkelt worden de aanvankelijk nauwe grenzen hiervan verruimd. Maar forceren kan grote vertraging, blijvend gebrek en soms onherstelbaar verlies, betekenen.
Daar ligt de verantwoordelijkheid en de taak van opvoeding en omgeving.
Dat gaat ons allen aan.
Copyright © Ben Pirard - 26 mei 1986
|
TOP |
GELD - 27 februari 1988
Het begrip 'geld' is zeker ontleend aan het begrip 'geldelijkheid'. Het is de symbolisering van een zekere graad van krediet, dat door het ene individu aan het andere, of via de samenleving, wordt verleend. Een graad van vertrouwen en geloofwaardigheid die individuen en groepen mensen mekaar toestaan.
In die zin is het ook een middel tot sanctionering. De hoeveelheid kan verminderd of vermeerderd worden, en de circuits van de maatschappelijke geldstroom kunnen verlegd worden.
Zo is het geld in de praktijk evenzeer een sociaal selectiemiddel en politiek controlemiddel geworden. Van staat op individu, van individu op staat, van individu op individu, en van staat op staat.
Door geldmassa's met voldoende omvang te verplaatsen kan degene die in de positie van het bedienen van deze hefboom is bepaalde ontwikkelingen van denken en doen bij individu, gemeenschap of staat hetzij stimuleren hetzij afremmen en zelfs uitdoven.
Dit systeem zou goed bruikbaar zijn in handen van verlichte leiders die met recht de evolutie een stap voor zijn.
|
Maar het verband tussen het bezitten van of beschikken over geld en de natuurlijke bevoegdheid daartoe is met de tijd niet meer zo evident.
Geldstromen worden dan ook, gecontroleerd door individuen en organisaties van lager allooi, verlegd of behouden ter voldoening van lagere en onmiddellijke behoeften, die de algemene evolutie eerder schaden dan dienen.
Zolang de grote meerderheid der individuen in dit nochtans gedegradeerd systeem blijft geloven is er weinig kans dat die afgedwaalde geldcircuits weer in betere banen worden geleid.
Maar laten we nu eens van een bepaalde werkhypothese uitgaan waardoor dit wél het geval zou kunnen zijn. (Dit laatste alleen al veroordeelt zo'n hypothese en ze zou dus onmiddellijk gesanctioneerd worden door diezelfden die de huidige geldcircuits controleren, maar het is dan ook een hypothese).
Copyright © Ben Pirard - 27 februari 1988
|
TOP |
SUPERKAPITALISME - februari 1988
In het land van de grootste vrijheid ontbreekt opvallend één vrijheid: vrijheid van geld. Hoewel de volgende werkhypothese wel niet eerder gerealiseerd zal worden dan dat de huidige financiële leiders der wereldeconomie verlicht zullen zijn, heeft ze toch het voordeel dat men, ervan uitgaande, een helderder zicht krijgt op het huidig economisch bestel, vooral op de (kunstmatige) beperkingen ervan.
Beperktheid (tekort) is namelijk ook het sleutelbegrip in het huidig economisch bestel, vooral in het financieel aspect ervan, want soms overtreft het aanbod aan goederen de vraag naar geld ervoor. (Deze laatste vraag wordt uitgaande van de axiomatische beperktheid der geldmassa vaak niet eens meer gesteld, nadat men alle middelen om aan geld te geraken en die zelf bepaald zijn door de axiomatische beperktheid van geld, heeft doorlopen om zo tot het axiomatisch beginpunt van deze vicieuze cirkel terug te keren).
In het huidig kapitalistisch systeem zijn alle staten (en individuen) aan deze wetmatigheid onderworpen dat het totaal aantal deviezen niet te ver rond een bepaald, beperkt, maximum mag schommelen.
In tijd en ruimte heeft men hierop wel een aantal bijkomende duplicaatsystemen en circuits geënt die voor een zekere uitbreiding en tijdelijk soelaas kunnen zorgen. Maar ook daar is tenslotte een grens aan. Beperktheid dus. Dat is het basisbegrip van het kapitalisme. En binnen die beperktheid speelt dan de wet van vraag en aanbod, de vrije markteconomie.
Maar de vrije markteconomie zou pas echt vrij zijn, indien ook deze initieel opgelegde beperktheid voor individu en staat werd opgeheven, indien met andere woorden elke staat en ieder individu vrije toegang zou hebben tot de - in dit geval onbeperkte - geldmassa.
Dergelijk systeem zou het kroonstuk zijn op het huidig beperkt kapitalisme. Het zou zeker en vast ook een waarachtiger weerspiegeling geven van de echte menselijke vermogens, die in se ook onuitputtelijk zijn.
In zo'n systeem zouden uiteraard alle beperkingen die uit geldgebrek voortkomen volkomen wegvallen. Alle creatieve impulsen zouden vrijuit met elkaar concurreren en niet op de eenzijdige en enig bepalende goedkeuring van de geldbezitter moeten wachten, en daaraan eventueel, van uitputting uitdovend, ten onder gaan.
In dit waarachtig vrije markteconomisch systeem, het superkapitalisme, zouden uiteraard zeer snel alle intermenselijke relaties veranderen. Maar stel u eens voor in welke richting. Zeker en vast in een meer waarachtige hypocrisieloze richting.
Op de eerste plaats zou zo'n verandering zich in een algemene activiteitsvermindering uitdrukken. Meer rust dus. Het huidig activiteitspeil der kapitalistische landen is onnatuurlijk en ongezond hoog en kan tenslotte in geen geval ongestraft zo behouden blijven, laat staan grenzeloos toenemen. Een machine die constant over haar toeren moet draaien heeft het nadeel veel nodeloos lawaai te produceren, maar het voordeel dat dit euvel niet al te lang kan aanhouden, daar de machine zelf erdoor verhit, versleten en verteerd raakt.
De beweeglijkheid als zodanig wordt in het superkapitalistisch systeem wel bewaard. Maar het gebruik dat ervan gemaakt wordt daalt tot een natuurlijker peil. Want veel van het huidig in beweging zijn schiet zijn doel voorbij, en dient alleen als wanhopige poging om het partieel beschikbare geldpeil in stand te houden of te verhogen.
Waartoe dienen immers al die spitsuurfiles en opstoppingen? Waartoe dient het ritmisch pendelen tussen huis en werkplaats. Indirect vloeit het voort uit, en dient het om, de illusie in stand te houden van: financiële beperktheid. Hoeveel zogenaamde "posities' of "werkplaatsen" dienen niet uitsluitend als rechtvaardiging van het persoonlijk aanspraak mogen maken op een (beperkte) geldstroom, en hebben verder geen enkel direct maatschappelijk nut?
Indien dus al die mensen die zich nu tegen hun zin en nodeloos verplaatsen, om dan vaak even zinloze "arbeid" te verrichten, de vrije toegang tot de middelen van behoeftebevrediging zouden kunnen vinden, dan werd de maatschappij alvast ontlast van een grote bron van ergernis, lawaai, gevaar, kosten enzovoort.
In dit geval zou de ware vrije markteconomie in zulke zin spelen dat het persoonlijk voldoen van kunstmatige behoeften zelf aan banden zou worden gelegd, doordat de zinloze productie ervan, en van de middelen ertoe, waarschijnlijk spoedig zou ophouden. Doorgaans is de natuurlijke gang van zaken immers dat de productiewijze van dat soort behoeftebevredigers zelf zeer onaangenaam en schadelijk is, zodat het aantal vrijwilligers om dat soort productie in stand te houden zeer beperkt zou kunnen zijn, zelfs in de hoogste maatschappelijke geledingen, die nu ook zelf onbeperkte toegang tot de geldvoorraad zouden krijgen in dit systeem.
Dat zou automatisch tot een herwaardering van het begrip "arbeid" leiden. Iedereen zou op de eerste plaats de vrije keuze behouden of hij wenst te arbeiden of niet, en zo ja, welke arbeid dan wel te verrichten. Dat leidt er dan toe dat de alsnog verrichte arbeid van de hoogste kwaliteit kan zijn, omdat hij met volle vrije inzet van de persoon gebeurt, eerder uit idealisme dan uit dwang of nood en om secundaire motieven. Uiteraard zou in dit systeem de scheppende arbeid of kunst geherwaardeerd worden, die het loon in zichzelf draagt. Want degene die iets doet, doet dat met volle inzet en overtuiging, en met beschikking over alle nodige middelen, en de kunstenaar wordt niet geremd of misleid door dwingend gebrek.
Vanzelfsprekend zou ook de verstandhouding tussen de mensen ingrijpend veranderen en volgens haar natuurlijk gegeven patroon evolueren. De mens zal nog moeilijk een doeltreffender middel dan de geldbeperking kunnen bedenken om zijn medemens tot uitvoer van eigen plannen te dwingen. De vrouw zou snel tot volle emancipatie komen. Ditzelfde zou men op de eerste plaats op het niveau der naties herkennen. Landen die nu in knechtschap leven vanwege hun verknocht zijn aan het beperkt kapitaal systeem zouden dan in vrijheid opstaan en hun eigen bronnen naar believen aanwenden. En landen die menen aangewezen te zijn op de bronnen van anderen, en die daarom van dezelfde knechtshap lid zijn, zullen ook opstaan en vroeg of laat hun eigen bronnen gaan zoeken, ontdekken en gebruiken. Zij zullen allen vanzelf inzien dat zij die zo goed mogelijk moeten aanwenden om met een minimum aan werkcapaciteit tot een maximum aan gezonde behoeftebevrediging te komen. Want omkoopbare medeplichtigen in binnen- of buitenland zullen erg schaars geworden zijn. Iedereen kan dan immers alles kopen wat hij nodig heeft.
Het misdaadpeil zou daardoor aanmerkelijk kunnen dalen, ofschoon dit uiteraard ook en vooral opvoedkundig bepaald wordt. In ieder geval zal het onderwijs degelijker zijn, gegeven door vrijwillige idealisten, die zich tot geen ander beroep laten omkopen, omdat zij de komende generatie willen helpen. En als het misdaadpeil voorlopig niet daalt (zeker in de overgangsfase naar het nieuwe systeem), dan zal het opvallen dat nu een geheel ander type van mens zich eraan begeeft. Het type bijvoorbeeld dat met een onvoldane doch onnatuurlijke behoefte is achtergebleven om de medemens te dwingen en te controleren.
Maar de meerderheid zal voldoende energie over houden in het superkapitalistisch systeem om zich te weren tegen dat soort vijandige elementen. Ook zal er meer tijd en aandacht vrijkomen voor de zwakkeren, en de geneeskunde zal weer een ware kunst worden, evenals de opvoeding. Meer uitgeruste jongeren, die voldoende aandacht krijgen van minder gespannen idealistisch ingestelde volwassenen, zullen opgroeien in een minder gevaarlijke omgeving tot een evenwichtigere weerbare generatie die gericht is op het van nature gegevene, de diepere grond en waarden van het leven, in de zin van ontwikkeling.
De eerste kennisname van de idee van het superkapitalisme in ons huidig beperkt kapitalistisch bestel geeft een schok. En wanneer men er de verdere implicaties van overschouwt wil men ze allicht als revolutionair, belachelijk, gek, en zelfs gevaarlijk afdoen. Maar de natuurlijke trend van de evolutie gaat bij ons via dergelijke tussenstap. Ons huidig bestel kan hem een tijd uitstellen, of vervroegen, maar niet afwenden.
Copyright © Ben Pirard - februari 1988
|
TOP |
MAATSCHAPPELIJKE POSITIE - 22 februari 1994
Het karma zet u op uw plaats, en houdt u op uw plaats.
Het gevolg van alle handelingen (inclusief gedachten) komt als een zich sluitende stroom van alle kanten op u af. Als ge op een goede plaats zit, is dat een voordeel. Van een slechte plaats geraakt ge moeilijk weg. Tenzij ge de karmastroom een tijd kunt droog leggen.
Copyright © Ben Pirard - 22 februari 1994
|
TOP |
COLLECTIEVE GEWENNING - 6 juni 1994
Wat mij vandaag zeer sterk verontrust is de geleidelijke gewenning van de publieke opinie om meer en meer extreme vormen van onbeschaafd gedrag waar te nemen. - De media schijnen hierin een complotterende rol te spelen - zodat op een dag dat de andere gewenning, die van comfort en materieel genot, zou wegvallen, het collectief bewustzijn niet sterk genoeg zal zijn om te weerstaan aan een opgehitste emotionele drang om alles te vernielen, en het gemakkelijker zal vinden de drempel te overschrijden tot het kwetsen en doden van mensen.
Vanuit deze collectieve dreiging alleen al is het vandaag volkomen verantwoord te stellen dat het zwakke onsamenhangende collectieve bewustzijn moet gesterkt, verruimd en coherent gemaakt worden, van binnen uit.
Copyright © Ben Pirard - 6 juni 1994
|
TOP |
Cultuur - 2004-3-08
Cultuur is een collectieve manier van zien, denken en doen.
Het is de manier waarop we omgaan met het van nature gegevene.
Onze cultuur maakt dat we het gegevene op een bepaalde manier zien, bekijken, beschouwen, en dat we binnen het oneindige gegeven enkel dat zien, bekijken, beschouwen, wat ons geleerd is.
Cultuur is dus tegelijk een verrijking en een verarming. Enerzijds zijn we erdoor in staat dingen te zien en te vatten, waar we anders geen aandacht zouden aan schenken. Anderzijds ontzegt het ons de toegang tot heel wat andere dingen en werkelijkheden.
Die toegang is een eerste vereiste om ze niet alleen te zien, maar ook actief te bekijken en inwendig te beschouwen welke hun aspecten zijn, en hoe die zich tot elkaar verhouden. En als we er niets over weten, dan zullen we er uiteraard ook nooit iets mee gaan doen. We blijven dus heel gemakkelijk binnen de beperkingen van het culturele domein, hoe uitgebreid dit ook moge wezen. We gaan zelden tot de grenzen ervan, of daar nog aan voorbij. Wie dat doet begeeft zich in het taboegebied van de geldende cultuur en wordt letterlijk marginaal of op zijn minst excentriek genoemd.
Cultuur moet in een zeer ruime abstracte zin worden opgevat, en bovendien zijn de begrenzingen ervan niet alleen de gangbaar gedefinieerde taboes, maar ook alles wat niet of nog niet gedefinieerd is dat behoort tot een afwijkende manier van zien, denken en doen. Afwijkend van het gangbare patroon. Overigens los van de kwalificaties goed en kwaad. Een cultuur bestempelt doorgaans als goed datgene wat gericht is op het bevestigend in stand houden en uitbreiden van haar eigen geplogenheden en verworvenheden, en als kwaad datgene waarvan men meent dat het die zou kunnen aantasten in hun bestaan en groei.
Wie zich naar de grenzen van het vertrouwd gebied begeeft wordt altijd argwanend bekeken, omdat het op voorhand niet geweten is of het aantasten van de grenzen een vloek of een zegen zal blijken. Zullen ze worden verlegd ter vergroting van het gebied, of zullen ze juist inkrimpen door het indringen van vijandige krachten binnen het gekend gebied. Als wetenschappers zich naar de grenzen van het menselijk kennen en kunnen begeven dan kunnen zij daar krachten ontdekken en ontketenen, die de culturele invloed op termijn hetzij kan uitbreiden, hetzij vernielen.
Voor de ingezetenen van een bepaalde cultuur is het zien en kennen van die cultuur zelf niet altijd expliciet, meestal niet zelfs. De eigen vertrouwde manier van zien, denken en doen zit zo fundamenteel in de persoon vervat, dat zij op zichzelf niet wordt waargenomen, maar juist datgene is waarmee wordt waargenomen. Het is als de bril op de neus. Enkel bij een clash van culturen wordt zowel de één als de ander zich bewust van zoiets als een eigen cultuur. Van onze cultuur worden we ons ook bewust door de fricties die optreden door kleine verschillen van toepassing binnen die cultuur. We merken dat anderen met een ander accent spreken, en gaan dan pas beseffen dat de taal die wij zo vanzelfsprekend als norm van uitdrukking zagen, of eerder niet zagen, dat die bijgevolg misschien ook haar eigen accenten kent, die door anderen worden waargenomen, zoals wij die van hen waarnemen.
Zo blijkt cultuur minstens een inwendige en een meer uitwendige component te hebben, waarbij de uitwendige het vaakst in botsing kan komen met de uitwendige component van lichtjes andere uitdrukkingen van onze cultuur of met die van werkelijk verschillende culturen.
De inwendige component is per definitie veel meer verborgen en de mensen worden er zich zelden bewust van. Ze vinden deze component de vanzelfsprekendheid zelve en er wordt zelden aan geraakt of over gerept. Die inwendige component is wat we het algemeen geldend paradigma zouden kunnen noemen. Het is sterk verwant met de algemeen geldende overtuiging, dat wat de persoon ongemerkt leidt in al zijn activiteiten van zien, denken en doen. Het gaat hier vaak om een pure geloofsovertuiging, die zowel religieus als filosofisch als wetenschappelijk of sociaal gekoppeld kan zijn.
Zo mensen al gevoeligheid aan de dag leggen voor fricties aan de buitenkant, ze doen dat des te meer voor fricties die hun diepste kern dreigen te bewegen. Reacties daarop zijn meestal veel heftiger en emotioneel geladen. Mensen worden gewaar wanneer een zekere graad van aanhoudende uitwendige frictie door verschillen van cultuur hun eigen cultuur 'dreigt aan te tasten', dat wil zeggen dat ze zich uiteindelijk gedwongen kunnen voelen om bepaalde diepere onuitgesproken meningen te herzien. Het aanvoelen alleen al van die aankomende fundamentele verandering wekt doorgaans zeer veel weerstand op. En het is op basis van die weerstandskracht dat zich zekere vormen van verweer en zelfs mobilisatie kunnen structureren die erop gericht zijn alsnog de instandhouding van de oudere manier van zien, denken en doen te vrijwaren. Mensen gaan zich dan in kampen indelen, en kamperen letterlijk bij hun oude overtuiging.
Er is blijkbaar niets zo moeilijk te veranderen als menselijke overtuigingen, de onze zowel als die van de anderen. Zelfs indien de uitdrukkingsvormen ervan worden vernield, verdrukt en verboden, zelfs indien mensen er alles voor moeten verliezen, dan nog blijven ze vaak wanhopig vasthouden aan hun oorspronkelijke cultuur, zij het in stilte en teruggetrokken levend.
De les die we hieruit kunnen trekken, en die ook door de geschiedenis zowel op grote als op kleine schaal wordt aangetoond, is dat culturen in feite niet vernietigd mogen worden. Het heeft weinig zin te pogen dit te doen. Het is veel efficiënter en zinvoller de verschillende culturen elk op zich te laten bestaan binnen hun gebied of binnen een afgebakend gebied, en eerder zorg te besteden aan het voorkomen van frictie aan de grenzen.
Dit laatste is een manier van zien en doen die in sommige culturen op zich al meer is ingebed dan in andere. De Indische cultuur bijvoorbeeld blijkt zo ruim te zijn dat zij alle mogelijke opvattingen van eigenheid geweldloos kan verdragen. Andere culturen zijn in se veel minder tolerant en komen regelmatig overal en altijd in botsing.
Maar het gaat hier als met individuele personen. Mensen die moeite hebben om zich in een samenlevingspatroon in te voegen maneuvreren zich op termijn vanzelf naar de rand van de samenleving. Voor de clash van culturen loopt dit proces uiteraard over veel grotere tijdsspannen, die best wel tienduizenden jaren kunnen duren.
We begeven ons hiermee in het tijdsbereik van de evolutie zelf, waar op het slagveld van de tijd wordt uitgemaakt welke manier van zien, denken en doen op de lange termijn zichzelf het langst in stand kan houden en uitbreiden en dus de goede was.
De evolutie lijkt wel een testlabo voor de meest geïntegreerde manieren van zijn. Wat niet past wordt medogenloos verworpen. Zo ook veel van onze menselijke manieren van zien, van denken en van handelen. En op termijn is dat maar goed ook. Want wat uiteindelijk overblijft na al dat schuren en wringen is dat wat voor elk individu het meest geschikt is, het minste weerstand opwerpt en het meest ruimte voor ontplooiing en geluk over laat, in een natuurlijk evenwicht.
Eer het zover is zou het kunnen dat we ook als mensen voort nog heel wat moeilijke dingen moeten ondergaan en doen, dat een minderheid misschien nog lange tijd zoals beesten zal blijven verder vechten alvorens te ontdekken wat beschaving is. Maar misschien ook niet. Misschien daagt door al dit schoppen en trappen het inzicht tijdig, dat de mens in feite in staat is zich mentaal boven de situatie te verheffen, om de tijd te nemen zijn cultuur zodanig te verruimen en te verbeteren dat de evolutie door hem als het ware een sprong kan maken. Een sprong in de goede richting tot op het niveau waar die verruimde manier van zien, denken en doen ruimte laat voor elke natuurlijke uitdrukking van zijn, voor elk levend wezen, in een geïntegreerd natuurlijk geheel.
In afwachting heeft iedere cultuur zonder uitzondering een aantal waardevolle manieren van tegen de werkelijkheid aanzien, ze beschouwen en ermee omgaan. Die kunnen, zoals in het menselijk verleden het geval is geweest, maar beter vreedzaam worden uitgewisseld dan in hun geheel te worden bestreden of vernield.
Copyright © Ben Pirard - 2004-03-08
|
Evolutie naar het 'passende' ?
by Frank Colle Monday, Mar. 08, 2004 at 9:48 PM
"We begeven ons hiermee in het tijdsbereik van de evolutie zelf, waar op het slagveld van de tijd wordt uitgemaakt welke manier van zien, denken en doen op de lange termijn zichzelf het langst in stand kan houden en uitbreiden en dus de goede was.
De evolutie lijkt wel een testlabo voor de meest geïntegreerde manieren van zijn. Wat niet past wordt medogenloos verworpen. Zo ook veel van onze menselijke manieren van zien, van denken en van handelen. En op termijn is dat maar goed ook. Want wat uiteindelijk overblijft na al dat schuren en wringen is dat wat voor elk individu het meest geschikt is, het minste weerstand opwerpt en het meest ruimte voor ontplooiing en geluk over laat, in een natuurlijk evenwicht."
Er wringt toch wel wat aan dit cultuur-evolutiediscours. Dat wat zich het langst in stand kan houden is niet per definitie het goede, eerder de meest geschiktste, 'the fittest' op dat moment. En dan nog.
Welk tijdsbesef wordt immers gehanteerd? Per decennium, per eeuw?
Darwin schrijft dat Tijd zo onmetelijk is voor mensen; kunt u zich bijvoorbeeld 241 425 jaar voorstellen? De eerste culturen (homo sapiens sapiens) zouden reeds 100 000 jaar geleden bestaan hebben. De tot nu toe oudste bewijzen daarvan (rotsschilderingen; Chauvet Cave) zijn 30 000 jaar oud; Lascaux (waar we allen mee opgegroeid zijn) is gedateerd op amper! 15 000 jaar. Dit ter relativering van enig mensenoptimisme.
Wat overblijft is wat voor elk individu het meest geschikt is? Er loopt momenteel een campagne (amnesty international) tegen geweld op vrouwen; een goede culturele eigenschap want ze blijft standhouden in tijd?
Voorts nog uw pleidooi om culturen elk op zich te laten bestaan binnen hun gebied of binnen een afgebakend gebied en zorg te besteden aan het voorkomen van frictie aan de grenzen. Hoewel het eerste deel van uw zin verkeerd kan worden opgevat (ik ga er van uit dat ik dit niet doe) in de zin van etnisch-culturele zuivering, begrijp ik vermoedelijk wel
wat u bedoeld, maar ik kan moeilijk akkoord gaan met het tweede deel: het voorkomen van frictie. 1) met frictie -hoop ik- bedoeld u toch niet enkel gewapende conflicten? Dat u hoopt op het vermijden van oorlogen ga ik volmondig mee akkoord, maar 2) een cultuur verandert -evolueert - niet uit zichzelf, externe factoren hebben er hun invloed op. Dus frictie is nodig, liefst geweldloos.
Tenslotte nog even terugkomen op Chales Darwin met een citaat uit: The Origin of Species (ISBN 0 19 283438 X, paperback, Oxford University Press) en aanrader (al was het maar ter relativering, ook voor wat hijzelf schreef natuurlijk) :
"But it is difficult to tell, and immaterial for us, wether habits generally change first and structure afterwards; or wether slight modifications of structure lead to changed habits; both probably often change almost simultaneously."
En verder: "In the first place, we are much too ignorant in regard to the whole economy of any one (organic) being, to say what slight modifications would be of importance or not."
TOP |
Wat 'goed' is zullen we pas achteraf weten (misschien) - 2004-03-09
Bij voorgaande beschouwing hebben we gekeken naar de gemeenschappelijke factor van cultuur in ruimte en tijd. Dan zien we vanzelf evolutie, al dan niet gepaard gaand met strijd.
Bij evolutie stellen we vast dat sommige vormen van omgang met het natuurlijk gegevene duurzamer blijken dan andere.
De manier waarop de mens met zijn natuurlijk gegeven omgaat ligt deels bepaald in zijn DNA en deels in zijn cultuur, de cultivering van de persoon. Bij dieren is dat op zich niet anders, al is hun cultuur natuurlijk veel minder complex.
Zo kunnen we vaststellen dat sommige vormen van cultuur, en impliciet van omgang met het natuurlijk gegeven, grotere kans op voortbestaan (van zichzelf en van de dragersoort) bieden dan andere. Bij die vergelijking gaat het niet noodzakelijk over culturen als geheel, maar over 'cultuurclusters', dat waar ze zijn uit samengesteld. In alle zg. culturen zitten een aantal elementen die meer kans op duurzaamheid bieden dan andere.
Binnen elke cultuur is daar een soort beeld van gemaakt: dit is goed (levensbevorderend), dat niet (levensbedreigend). Maar die waardering is cultuursubjectief. Dat wil zeggen het moet nog bewezen worden of zij inderdaad juist is of niet.
Het ultieme bewijs hiervoor ligt in het werkelijk voortbestaan ervan na eventueel eonen evolutie. Met andere woorden: we kunnen vandaag niet met zekerheid zeggen dat wat we denken wel degelijk goed is of slecht. We kunnen er wel romantische gedachten over goed en kwaad op na houden, maar intussen op termijn als drager van dergelijke gedachten ten onder gaan. Als dat zou gebeuren, dan zou het bewijs geleverd zijn dat deze gedachten op zijn minst los van de werkelijkheid stonden, maar ook dat doet er dan niet meer toe.
Natuurlijk zijn in dit alles gradaties aan te brengen. Maar het uiteindelijk overleven van een patroon in de natuur (zoals de mens) hangt vaak af van zeer kleine verschillen ten opzichte van andere patronen. Dat betekent dat dergelijke kleine verschillen voor ons nu al een signaalfunctie kunnen hebben, zoals frictie een gradatie is op een schaal waar fysisch geweld als ander extreem op staat. 'Hoe minder frictie hoe duurzamer', zou men een algemeen geldende natuurwet kunnen noemen. Niet dat frictie geen functie in de evolutie zou hebben, maar toename ervan is doorgaans een signaal van verandering en verandering kan altijd twee kanten uit, afgekort: goed en kwaad.
Bepaalde gedragspatronen en visies kunnen wel hun tijd uitdoen in de evolutionaire historie, zoals dat geweld tegen vrouwen bijvoorbeeld dat in vele culturen geweten of ongeweten voorkomt. Dit betekent echter niet dat ten eerste deze gedragspatronen verder moeten geduld worden, of dat zij 'goed' zouden zijn gezien de tijd die ze al duren. Dat is werkelijk de zaak op zijn kop zetten. Trouwens als men binnen de hier gestelde algemene visie daarop doorgaat, dan kan men stellen dat een volk waar voortdurend de helft van de bevolking onderdrukt, verminkt of verzwakt wordt, in feite zichzelf in een verzwakte concurrentiële positie plaatst tussen andere volken, waarvan bijvoorbeeld zowat alle leden tot de volle ontplooiing van hun mogelijkheden kunnen komen (als dergelijke volkeren er vandaag al zouden zijn). Bijgevolg zou op evolutionaire termijn het volk dat zijn vrouwen slaat een min of meer 'licht nadeel' ondervinden voor zijn eigen voortbestaan. Een gradatieverschil namelijk dat uiteindelijk tot uitsterven van deze soort, en impliciet dit gedrag, kan leiden.
Tenslotte nog over de relatie cultuur en cultuurgebied.
In eerste instantie is een cultuur altijd natuurgebonden. Ze ontstaat dus op de plaats waar de mensen leven, want zij is juist de manier waarop die mensen daar met plaatselijk of regionaal geldende natuurlijke wetmatigheden proberen om te gaan. Visie en gedrag worden min of meer vastgelegd en dan opgelegd in het algemeen belang. Afwijkende individuele leden worden gemarginaliseerd, opgesloten of uitgestoten. Een probleem doet zich voor wanneer het er teveel zijn, of wanneer de natuurwetten waarop de cultuur is gebaseerd plots veranderen, of wanneer de groep vertegenwoordigers van een cultuur zelf van plaats verandert. Dan is die afstemming er niet meer en slaat de cultuurbalans door in de richting van chaos tot zelfvernietiging toe voor wat die bepaalde cultuur betreft. Alleen losse elementen ervan kunnen nog deels overleven. We hebben dat zien gebeuren bij de Inka's, maar we zien en zagen het ook op allerlei schaal in de wereld.
Voor zover culturen of cultuurgroepen ontheemd zijn, kunnen zij toch nog heel wat waardevolle elementen meedragen, die misschien ook van toepassing zijn op het nieuwe gebied, en die daar misschien door de oorspronkelijke bewoners nog niet waren 'ontdekt'. Het is voor ontheemden altijd heel moeilijk om zich aan te passen laat staan te integreren in een bestaande cultuur. Dit laatste zou een ontrafelen van de eigen persoonlijkheidsstructuur vergen die normaal al naadloos in de eigen culturele groepssstructuur zou moeten overgaan, om die dan nog eens naadloos te laten overgaan in de vreemde culturele groepsstructuur. Dit is een utopie. Men kan tot op zekere hoogte de zaak in die richting uiterlijk forceren, maar het zal nooit tot een fundamentele volledige integratie leiden.
De realiteit van vandaag is dat nog weinig oorspronkelijke menselijke bewoners in een eigen cultuurgebied geïntegreerd zijn, of dat de leefomstandigheden zelf er ver zijn afgedwaald van de natuurlijke waarrond de cultuur ontstond, zodat zowat iedereen overal wel met een zeker ongemak heeft moeten leren leven. De tolerantiegrens voor dergelijk ongemak ligt dus vrij hoog. Bijgevolg vinden de aanpassingsmoeilijkheden van nieuwkomers weinig genade.
Het spreekt vanzelf dat zij dan vooral steun zoeken bij elkaar, en die steun kunnen zij alleen blijven genieten indien ze ook fysisch in elkaars omgeving wonen. Zo is er een quasi natuurlijke groei van volkswijken met eigen culturele gemeenschappen met eigen visies en regels. Het spreekt vanzelf dat degenen die deze visies en regels in hun eigen cultuur niet delen, meestal de oorspronkelijke bewoners, zich in dergelijke wijken minder 'thuis' gaan voelen, en bijgevolg deze wijken meer zullen gaan mijden.
Dit werkt uiteraard het 'thuis'-gevoel van de wijkbewoners zelf meer in de hand, maar bovendien het gevoel van vreemdheid bij de anderen, eventueel leidend tot xenofobie.
Er zijn verschillende oplossingen denkbaar en het huidige beleid schijnt het vormen van dergelijke gemeenschappelijke wijken, getto's, te willen tegengaan, door de individuen van de groepen te spreiden. Dit lukt slechts ten dele en zeer moeilijk, want de culturele cohesie van volgroeide persoonlijkheidsstructuren blijft dominant. Bovendien veroorzaakt dergelijk beleid niet alleen nog meer spanning en frustratie, het stelt bovendien ook de feitelijke integratie alleen maar uit en vervangt die door een schijnassimilatie van een gering aantal individuen, waar de meerderheid van hen zich angstvallig op zichzelf terugtrekken.
Op termijn zouden de ietwat gesloten volksbuurten zich vanzelf weer openen, wanneer zij de tijd en de kans hebben gehad hun eigen cultuur en zichzelf aan te passen aan de plaatselijk geldende visies en regels, met als ruggesteun hun eigen oorspronkelijke manieren van zien, denken en doen. Dit is dus een pleidooi om getto's te dulden, zoals we dat met de Joden doen.
Uiteraard moeten er begeleidende maatregelen op hoog niveau worden afgesproken en toegepast, maar de culturele volkswijken moeten hun eigenheid kunnen behouden en ontwikkelen zonder veel bemoeienis van bovenaf. Zij mogen en moeten hun eigen organisatiestructuur behouden en uitbouwen, en het is in eerste instantie die organisatiestructuur zelf die moet worden geïntegreerd, niet de individuen, binnen de omringende samenleving. Dat verzekert dat zij zich als een min of meer geordend geheel gaan kunnen invoegen in de plaatselijke cultuur, dat zij deze ontwikkeling zelf kunnen regelen op basis van hun eigen cultuur, dat de individuele leden elk op eigen natuurlijk tempo deze aanpassingen mee door kunnen maken, en dat culturele uitwisseling mogelijk wordt op het niveau waar zij ook de moeite waard is, niet noodzakelijk op de eerste plaats bij de kleine partiële weetjes van leden, maar ter hoogte van de alsdan goed gekende vertegenwoordiging van hun cultuur, die toch meer kans biedt een vollediger overzicht daarvan te bieden.
Op die manier wordt een basis gelegd om de facto tot verrijkend culturele uitwisseling te komen in eigen streek. Men moet daar wel wat voor over hebben natuurlijk en het oppressief gedrag en de kost hiervoor inruilen voor appreciatief gedrag, tolererend dat de nieuwkomers hun eigen ruimte krijgen zoals iedereen, met daarin hun eigen organisatiestructuren, inclusief de voornaamste gemeenschapsfuncties zoals school, synagoge of moskee, kerk of tempel, hospitaal, dienstencentrum, winkels enzovoort. Integratie zal zo op termijn sneller volgen dan op de andere manier.
Copyright © Ben Pirard - 2004-03-09
|
TOP |
Collectief geheugen 2007-12-17
Of het collectief geheugen zich nu in een bepaalde vorm van de materie bevindt, dan wel in iets dat aan de materie ten grondslag ligt, het moet zich zijn beginnen vormen van zodra er enige vorm van geheugenopslag mogelijk was. En dat is in ieder geval aan het begin van het universum, of zodra de eerste deeltjes zich in standaard patronen gingen bewegen.
Zij gingen zich ook volgens standaardpatronen groeperen. Niet alle patronen waren daarvoor geschikt. Wat passend was werd blijkbaar alvast onthouden, want dat werd voortgezet. Toch was er van in het begin variatie mogelijk en die variaties hebben tot verscheidenheid, specialisatie en diversifiëring geleid. Sommige variaties werden als het ware een tijdlang steriel opgeslagen, omdat ze op dat moment niet konden, maar kwamen in een andere periode aan de beurt. Variatie is er dus niet enkel in ruimte maar ook in tijd. En blijkbaar wordt ook wat niet meteen mogelijk of realiseerbaar is onthouden.
Op basis daarvan kon tegelijk het collectief geheugen zich diversifiëren en uitbreiden. Het moet verder met de evolutie zijn meegegroeid en bevat blijkbaar de herinnering aan wat mogelijk is en wat niet, al naargelang het ooit geweest is of niet. We stellen dit vast in de zogenaamd levenloze materie, die de basis vormt van de levende structuren, en we stellen het in de levende structuren vast. Bij deze laatste is het aantal mogelijkheden groter en is daarmee ook het geheugen minder eenvoudig dan dat van eenvoudige deeltjes. Het aantal combinaties is immers van een heel andere orde bij de levende structuren, ze zijn in opbouw veel complexer en bevatten dan ook naar verhouding veel meer informatie.
Dus zelfs de allerkleinste levende structuren moeten samen een geheugen hebben gevormd van wat mogelijk was en wat niet, en hebben daarmee zichzelf telkens opnieuw gevormd tot opvolgende exemplaren van ongeveer hetzelfde en heel af en toe tot exemplaren die plots min of meer daarvan afweken. In de evolutieleer spreekt men van mutanten. In zoverre deze konden voortbestaan binnen geldende omstandigheden van plaats en tijd werden ze niet weg geselecteerd, maar gingen integendeel mee voort in de evolutiestroom om zich te vermeerderen, te herorganiseren en hergroeperen waar er tijd en plaats voor was.
De biologische klok is een voorbeeld van een geheugenstructuur die zich voortzet in alle opvolgende levende organismen. Aanvankelijk was zij gebonden aan de cyclische beweging van bijvoorbeeld eb en vloed, van wassende en afnemende maan en dergelijke meer. Op zich waarschijnlijk al een vrij complex mechanisme, de reflectie van het mechanisme van het bewegende universum zelf. In hoeverre het mechanisme functioneert is afhankelijk van de aanwezigheid van andere mechanismen en van de vigerende omstandigheden, maar als geheugen blijft het in ieder levend wezen op zijn minst latent aanwezig.
Als bovenstaande principes allemaal juist zijn, dan moet er ook een herinnering zijn aan de langzamere veranderingen in de omgeving, zoals bijvoorbeeld de bewegingen van tektonische platen en die van het gemiddeld zeeniveau over langere tijdspannen. En als het zo is dat de mens opgebouwd is dankzij de kleinere levende structuren die de evolutie begonnen, dan moet ook hun collectieve herinnering mee in onze complexere structuur zijn opgenomen. Dan hebben we bijvoorbeeld de collectieve herinnering in ons aan de gebeurtenissen en toestanden van de aarde van voor de tijd toen wij er zelf als mens waren. Het oprijzen en opdrogen van grote delen aardoppervlak vanuit de zee bijvoorbeeld. Dit is een proces dat heel vroeg is begonnen, op verschillende plaatsen en schalen, maar waarvan het resultaat in het collectief geheugen van de kleinere levende structuren moet staan gegrift die dit overleefden en er zich aan aanpasten. En aangezien wij uit dergelijke kleinere structuren zijn geëvolueerd, moeten die herinneringen collectief ook in ons zitten, al hebben we de gebeurtenissen zelf niet als mens meegemaakt.
Het oprijzen van land uit de oceaan is een mythisch gegeven. Het behoort duidelijk tot het collectief geheugen. Vele scheppingsmythen beschrijven in die termen het ontstaan van de wereld, al millennia lang voordat er wetenschappelijke theorieën daarover kwamen. Men zou eerder die wetenschappelijke theorieën als varianten of uitvloeisels van datzelfde gegeven kunnen beschouwen, maar dan meer gedetailleerd en op punt gesteld misschien.
Het feit dat mythen van het ontstaan van het universum overal ter wereld dit beeld gebruiken, moet erop wijzen dat mensen de herinnering aan een fenomeen al hadden, zonder dat zij zelf als dusdanig getuige van het fenomeen waren geweest.
Als we dit principe doortrekken naar andere fenomenen dan bijvoorbeeld het oprijzen van een wereld uit de oceaan, of het er weer in verdwijnen, dan kunnen we eventueel verwachten dat ook herinneringen aan werkelijk kosmische gebeurtenissen op gelijkaardige wijze in het collectief geheugen van de mens zitten. Het kan dan gaan om grote catastrofen, maar ook kan men het evengoed doortrekken tot zoiets als een big bang zelf.
Het eigenlijke mechanisme van het collectief geheugen is nog altijd niet blootgelegd, ook niet echt het mechanisme van geheugen als zodanig trouwens. Maar met het bovenstaande in beschouwing kunnen we aannemen dat er een immens collectief geheugen van het universum zelf moet bestaan, waarin wij delen, en dat deels in ons aanwezig is. Het gaat dan om hetgeen in oude Indiase termen met akasha wordt aangeduid. Ook de herinnering aan het collectief geheugen zelf behoort blijkbaar tot dat collectief geheugen.
Het feit dat dergelijk immens geheugen voor ons beschikbaar is, dat ook buiten ons is en eventueel zonder ons, boezemt alweer ontzag in voor de oneindige rijkdom en variatie van het universum, waarin wij participeren en dat in ons gereflecteerd wordt. Het schenkt ook het vertrouwen dat er veel meer te weten valt, onafhankelijk van de methoden waarmee we geleerd hebben kennis te vergaren. We kunnen die dan namelijk rechtstreeks in onszelf terugvinden of herkennen.
Copyright © Ben Pirard - 2007-12-17
|
TOP |
Filistijnen - 2008-03-01
Mijn conclusie uit de gegevens over de Filistijnen is dat er meerdere migratiegolven van Minoïers zijn geweest al sedert hun bloeiperiode, toen zij kolonies op het vasteland vestigden. Dat verklaart de oude archeologische vondsten die op de slangencultus wijzen. Die vestigingen zijn dan in de chaos rond 1200 door andere Zeevolken onder de voet gelopen, terwijl nieuwe golven 'oud-Minoïers', die nu haveloos waren in tegenstelling tot hun welstellende voorouders van weleer, naar de Nijldelta en de kuststreken van de Levant trokken, naar de plaatsen waar die voorouders zich ooit hadden gevestigd. Uiteraard waren zij daar niet welkom, want ze hadden weinig te bieden en er was overal hongersnood. Maar ze huldigden nog dezelfde cultuur en godsdienst en dat verklaart dan de vondsten van na 1200, die deels op plaatsen van die van voor 1200 zijn opgegraven. Het feit dat Filistijnen opnieuw bouwden op een stad die pas vernield was, toont aan dat zij die vernieling niet zelf hebben uitgevoerd, maar dat andere volken op de dool dit vlak voor hen hadden gedaan, die zij dan blijkbaar hebben weten te verjagen of die al waren verder getrokken.
Dat de Israëlieten, die toen zelf een dolend volk waren en vanuit het oosten Kanaän binnentrokken, alle Zeevolken als 'Filistijnen' aanduidden, toont aan dat zij in de streek niet vertrouwd waren en geen onderscheid zagen.
Kortom er zijn dus Filistijnen van voor 1200 en Filistijnen van daarna, allemaal afkomstig uit of verwant met Kreta.
Copyright © Ben Pirard - 2008-03-01
|
TOP |
Basisovertuiging als cultureel paradigma
De basisovertuiging komt ongeveer overeen met wat men vaak het paradigma noemt. Zij is nauw verbonden met het algemeen waardeoordeel en zit in ieder mens zijn onderbewustzijn of is half bewust aanwezig in de persoonsstructuur.
De gemiddelde basisovertuiging van alle personen die tot een groep of cultuur behoren kan men beschouwen als de basisovertuiging van die groep of cultuur zelf. Zij zijn er de dragers van. Al zullen er bij ieder individu enigszins verschillen in hun basisovertuiging aanwezig zijn, zij hebben er onderling heel wat elementen gemeenschappelijk van. Men kan zeggen, de grootste algemene deler ervan is bij ieder van hen aanwezig.
Het is amper mogelijk de basisovertuiging van een bepaalde cultuur in woorden te beschrijven. Zij ligt letterlijk aan de basis van de culturele vorming en bagage, en die laatste bevat onder andere het verbaal vermogen, het kunnen denken en spreken in de eigen talen.
De basisovertuiging schraagt de gevoelige thema's van de eigen cultuur. De gevoelige thema's zijn die, welke als onwrikbaar worden aangenomen, hetzij in de positieve hetzij in de negatieve zin. In positieve zin zijn het de thema's waar 'men' volledig achter staat (met andere woorden dus juist de thema's die door de basisovertuiging worden gedragen als zijnde positief, dat wil zeggen aanvaardbaar, navolgbaar, en zelfs na te streven). In negatieve zin zijn het de thema's waar 'men' min of meer volledig tegen is, dus waar 'men' niet achter staat, die te mijden zijn of geheel taboe. In het laatste geval wil men er zelfs eigenlijk niet aan denken. Het in de aandacht brengen van een thema dat door de basisovertuiging als taboe wordt gekwalificeerd is op zich al pijnlijk. Indien men langdurig door omstandigheden aan zo'n thema wordt herinnerd, dan kan dat tot ernstige emoties of blokkade leiden. Daarom vermijden mensen spontaan dergelijke thema's onder de aandacht te krijgen, als ze dat kunnen.
Thema's die voor de ene cultuur taboe zijn, kunnen voor een andere cultuur heel gewoon zijn en andersom. Ook thema's die voor de ene cultuur positief zinvol zijn, kunnen voor een andere cultuur eventueel zinloos, of negatief of helemaal taboe zijn.
Dit maakt dat mensen met verschillende culturele opvoeding vaak slecht of niet met elkaar kunnen communiceren. Begrippen hebben afhankelijke van de cultuur vaak een andere inhoud of connotatie, die eventueel tegen de basisovertuiging in gaat.
Zo is bijvoorbeeld het thema 'dood' in de westerse cultuur een taboe voor de meeste mensen. De Indiase cultuur daarentegen staat er geheel open voor. Er is dan ook een groot onderscheid te maken in de basisovertuigingen van de westerse cultuur, de mohammedaanse, de joodse, Iraanse, Indiase, Chinese of Japanse cultuur, om er slechts enkele belangrijke te noemen.
Vooral de basisbehoeften, maar niet enkel de basisbehoeften, liggen erg gevoelig inzake opvatting over de manier waarop men ermee omgaat. Eten, drinken, reiniging, seks, lichamelijke verzorging, medicatie, kleding, omgangsvormen, zijn bijvoorbeeld thema's waarover heel wat tegengestelde opvattingen bestaan tussen culturen. Zelfs tussen kleinere culturen, of subculturen van de hoger genoemde 'grotere' culturen.
Inzake lichaamsverzorging, medicatie en geneeskunde heeft de westerse cultuur een zeer eigen ingesteldheid, die bijna diametraal tegengesteld is aan de meeste oosterse culturen. Ook het gebruik van voedsel en drank is sterk tegengesteld. Alcohol is bijvoorbeeld een taboe in veel oosterse culturen, terwijl het gebruik van kruiden dat vaak is in het westen. Het westen heeft een geheel eigen manier om met het lichaam om te gaan. Men is doorgaans relatief weinig bezorgd over wat de kinderen te eten en te drinken wordt gegeven of men zelf tot zich neemt, totdat er een probleem met de gezondheid ontstaat. In dat geval gaat men vooral trachten te remediëren via chemische ingrepen en als dat niet helpt of tot verdere complicaties leidt, desnoods operaties uitvoeren en organen transplanteren. Men geeft de voorkeur aan tijdelijk remediëren eerder dan aan het definitief wijzigen van gewoonten die tot de stoornissen hebben geleid. In het oosten wordt veeleer aandacht aan preventie van kwalen besteed, door bepaalde hygiënische maatregelen die voor het westen dan weer 'waardeloos' of zelfs taboe lijken. De Indiase ayurvedische kruidengeneeskunde bestaat al een paar duizend jaar en helpt zelfs ook westerlingen, maar de meesten staan er afwijzend tegenover. Andersom oordelen ayurvedische artsen de westerse geneeskunde enkel bruikbaar voor haar diagnostiek, daarna weten zij welke preparaten voor te schrijven, en chemische geneesmiddelen zijn er sowieso te vermijden vanwege hun nevenwerkingen die volgens hen weer voor latere complicaties zorgen. Ook de Chinese acupunctuur werkt vooral preventief, maar ook helend, en wordt desalniettemin door de meerderheid der westerlingen afgewezen. Dit alles gebeurt op basis van een overtuiging die cultureel is meegegeven van kindsbeen af, de basisovertuiging.
Tussen basisovertuigingen van verschillende culturen onderling bestaan er dus grote verschillen. Deze zijn er vooral mettertijd gekomen en zorgen in feite voor een differentiatie op cultureel gebied. Deze maakt dat culturen steeds meer uit elkaar gaan groeien.
Zo is de westerse basisovertuiging vooral de laatste eeuwen zeer sterk van de oosterse gaan afwijken. Men kan zelfs zeggen, dat zij een loop heeft genomen gedurende de twintigste eeuw en op enkele generaties tijd geheel is ingeruild voor de eigen veel oudere basisovertuiging van haar voorgaande generaties. Deze oudere westerse basisovertuiging had nog heel wat gemeenschappelijk met die van andere culturen. Middeltjes 'uit grootmoeders tijd' of wat erop lijkt zijn vaak nog onderdeel van wat in oosterse en in het algemeen oudere culturen gangbaar is. Maar de westerse cultuur heeft een sprong gemaakt en is daarmee vrijwel helemaal los gekomen van de voorafgaande cultuur. Dit is allemaal niet zonder slag of stoot gegaan, en de periode wordt dan ook door enkele wereldoorlogen gekenmerkt. Een trend die macrohistorisch in feite al vrij vroeg is ingezet. Men ging daarna ook letterlijk van 'generatiekloven' spreken. Een generatiekloof houdt in dat een nieuwe generatie quasi geheel onwetend is over hoe de voorgaande de wereld intrinsiek zag en ermee omging. De basisovertuiging werd niet meer doorgegeven, maar een andere kwam in de plaats, al dan niet op toeval gebaseerd.
Het grote verschil tussen de oosterse of oudere westerse cultuur en de moderne westerse cultuur is er dan ook één van diepgang en integratie. De westerse cultuur is vooral in de breedte toegenomen, is massaler geworden. Men zou grofweg kunnen zeggen: zij heeft voorrang aan de kwantiteit gegeven, het kwantificeerbare, tegenover de kwaliteit. Het aantal levensjaren is belangrijker dan de manier waarop deze ingevuld worden. In India bijvoorbeeld is het andersom, daar telt vooral de kwaliteit van de beleving van het leven en is het aantal jaren bijkomstig en wordt de dood ingecalculeerd. Als we zeggen vooral, dan betekent dit bij het gros van de bevolking. Zowel hier als daar zijn er minderheden die anders tegenover het leven staan, maar die komen ook veel minder aan bod qua invloed op de overdracht van de cultuur op de volgende generatie. Dit maakt dat het verschil tussen de culturen grotendeels gehandhaafd blijft, of zelfs voort toeneemt. Want overwegend de algemene modus vivendi wordt kwantitatief het meest doorgegeven, niet de afwijkingen daarvan, ook als die goed zijn. Deze laatste worden vaak aan de anderen, 'de vreemden' toegeschreven en aldus ook afgeschreven.
Evolutionair bekeken (dat is dus nog een stuk ruimer dan macrohistorisch) kan men zeggen dat culturen in verscheidenheid worden ontwikkeld om op die manier de kansen tot overleven van de soort als geheel te vergroten. De natuur wedt als het ware op verschillende paarden. Interactie en uitwisseling die intussen plaats hebben tussen verschillende culturen onderling, helpen in feite de verscheidenheid nog te vergroten. Zo weten we in het westen bijvoorbeeld steeds duidelijker dat onze cultuur, zoals we die de dag van vandaag en gisteren hebben toegepast, op termijn niet vol te houden is, 'niet duurzaam' heet het, en bijgevolg op zichzelf staand (dat wil zeggen los van de andere culturen) ongeschikt om de soort te perpetueren. Toch bevat zij heel wat waardevolle elementen, net zoals dat bij andere culturen het geval is, die toch ook bewijzen zich een hele tijd te kunnen voortzetten.
Een nieuwe cultuur zou er dan in kunnen bestaan om de waardevolle elementen van meerdere culturen tezamen te nemen en op elkaar af te stemmen in een groter geheel.
Maar daar zit nu juist de moeilijkheid. Op basis van de eigen basisovertuiging is men niet in staat de waarde van vreemde cultuurelementen voldoende hoog te waarderen om ze in de eigen cultuur op te nemen. Dit vergt een hoger ontwikkelingspeil dan het courante algemene. Niet dat het verstandelijk zou toe te passen zijn. Verstandelijk kan men eventueel wel de waarde van vreemde cultuurelementen inzien en aanvaarden. Maar de stap naar de belevenis ervan, het integreren, wordt niet met verstand gezet, maar enkel via de basisovertuiging.
De enig mogelijke aanpak is dus de basisovertuiging zelf aan te pakken, ze te verdiepen en verruimen, voor zover daar de middelen toe voorhanden zijn. Op basis van een louter verstandelijke appreciatie zou men dus dergelijke middelen kunnen trachten te repereren, zij het in vreemde culturen of in subculturen, en dan eventueel na enige verificatie, ze enigszins in blind vertrouwen (blind ten opzichte van de eigen basisovertuiging met aangesloten waardeoordeel) toepassen. Meditatie is een dergelijk middel, enigszins aan de steun van onze westerse basisovertuiging ontgroeid, maar klaarblijkelijk wel in staat, mits op de juiste wijze toegepast, om tot verdieping en verruiming van het bewuste te leiden. Tot dat bewuste hoort doorgaans niet de basisovertuiging, die ligt onderbewust, en oefent van daar haar onweerlegbare invloed uit (vaak ook tegen de acceptatie van meditatie!). Maar door het bewuste te verruimen komt tenslotte ook de basisovertuiging rechtstreeks of onrechtstreeks meer in zicht, in de aandacht, het bewuste. En dat wat men ziet en bewust kent, dat kan men aanpassen, uitbreiden, verbeteren.
Dus door meditatie op voldoende ruime schaal toe te laten, vooral bij de jongere generaties, kan het relativeren van de gangbare basisovertuiging gaandeweg tot stand komen. En dat gebeurt dan niet alleen bij leden van de eigen cultuur, maar in dat geval ook bij die van andere culturen. Het wederzijds aanvoelen en begrip van de verschillen in basisovertuigingen is op zich de voedende compost voor aanleg van een verder verruimde basisovertuiging, die ook deels gaat overlappen tussen culturen.
Op die ruimere levende basis kan een geheel nieuwe en veel rijkere menselijke cultuur tot stand komen. De kans dat zij de nodige elementen voor duurzaamheid bevat is groot, aangezien die nu al verspreid aanwezig zijn in de nog van elkaar geïsoleerde culturen. Die culturen hoeven op zich ook niet verloren te gaan. Ze worden als nieuwe grotere subculturen opgenomen in de globale cultuur van de toekomst.
Het oude wijze gezegde: 'si sapis, sis apis' (als je wijs bent, wees als de bij) is nog steeds waardevol. Haal uit alle bloemen de beste honing en voeg die bij het grotere geheel om het in kwantiteit én kwaliteit te verrijken. Dat geldt voor individuen, volken, rassen, en voor de mensheid op zich. Naarmate het op een hogere schaal wordt toegepast, komt het ook de onderliggende beperkte schalen ruimer en sneller ten goede. Maar het draagt vooral bij aan de duurzaamheid van de menselijke beschaving.
Copyright © Ben Pirard 2009-10-17
|
TOP |
Boekenbeursimpressies
De jaarlijkse Antwerpse Boekenbeurs, het paleis van maya, een wereld van schijn en illusie enerzijds, vertegenwoordigt weliswaar een concentraat van collectief bewustzijn. Men ziet er een kluwen van maatschappelijke interessekanalen die in elkaar samen strengelen tot een levend geheel. Het geheel geeft een weerspiegeling van wat er in de maatschappij leeft: de publieke opinie, de waarden van de dag en die van de beschaving, de kabbelende mode in zien, zijn, denken en doen, de wat meer structureel samengaande belangen van noodzakelijke bezigheid tot platte commercie en alles daartussen, gekoppeld aan de drang tot communicatie van de enen die weten, de anderen die denken te weten en de nog anderen die denken te moeten of te willen weten, dat alles geleid in banen van techniek, technologie tot spitstechnologie en elektronica toe, de beeld en de woordcultuur bij elkaar, klank, kleur, icoon en symbool, code in alle vormen, al dan niet steunend op pogen, trachten, hopen, verwachten, mogen en niet mogen, vermogen en onvermogen, op jonge en oude knowhow, ervaring en risico, vreugde en verdriet, verzuchting en verzadiging. Alles vertegenwoordigd in proportie met zijn eigen verspreiding in de samenleving.
En drijvend op en in dat geheel: de massa. De massa van zoekende mannen en vrouwen, en kinderen, heel veel kinderen. Luid roepend in bosjes aan alles en nog wat voorbijlopend of blijven hangend, of rustig, recht of krom en eenzaam slenterend en draaiend naar elke impuls, elke roep om aandacht. Of slepend met een grote volle doorhangende plasticzak, de neus omhoog de onvindbare einder aftastend op zoek naar de uitgang, of naar eten, of drinken, of het toilet of iets anders om even te zitten. Of naar de bordjes met namen van de gekende uitgeverij of boekhandel. Of tenslotte gewoon op de grond verzonken in een stripverhaal als rustende sprinkhaantjes naast elkaar met opgetrokken knieën, de toekomst voorbereidend en het heden vergetend. Of wachtend in lange rijen, aanschuivend, elk op zijn beurt, om bij een vermeend figuur van algemeen belang even dichtbij te komen, in zijn of haar adem, aura, aandacht, om ook wat aandacht te krijgen van die massa aandacht die hij of zij krijgt, schrijver of acteur, ineengekribbeld op een pagina vooraan in een boek, daarvoor speciaal door de drukker leeg gelaten. De auteur signeert. Een plechtig ritueel moment van intimiteit tussen onbekenden en bekenden, van hart tot hart, en een aandenken daaraan, vermeend vereeuwigd, zoals het boek zelf of de bekendheid.
In dit kabbelend, stromend en tintelend geheel worden nieuwe contacten afgetast en vastgelegd op alle niveaus en in alle mogelijke verbanden deals gesloten. En nieuwe plannen gesmeed voor later en beter. Nog beter. Altijd maar beter en meer. Oude contacten zijn afgelast of opgelost, of lopen nog een tijd hun leven voort met, zonder, dankzij of ondanks de nieuwe. Er zijn veel bomen opgezet, en nog meer gekapt en omgezet in stapels en stapels en stapels boeken, boeken, boeken. Kookboeken heel veel, en kalenders, stripverhalen en levensboeken van bekenden die signeren, En al is de boekenbeurs een beetje beurs, ze leeft een leven op zich als een grotere geest, een geordende kasba. En aan het eind, als de massa dunner en dunner is geworden en uitdeint en verdwijnt door dichtklappende deuren: de wachtende stapels en stapels en stapels boeken, boeken, boeken, ze zijn er nog steeds, ze worden thans verscheept naar andere oorden om rustig zwijgend voort te wachten, misschien wel op de ook al wachtende oven, of tot de volgende beurs. Maar de geest, van de beurs en van de boeken en de mensen, heeft nieuwe impulsen gegeven en gekregen, en leeft voort. Het collectief bewustzijn heeft weer een nieuwe ronde afgelegd en keert weer, tot zichzelf tijdelijk, en dan weer naar een nieuwe concentratieoefening. Vermoeiend, maar boeiend, zoals het leven.
Copyright © Ben Pirard 2009-11-11
|
TOP |
Copyright © Ben Pirard
|
|
|